Op elk punt dat de bewaker bij zijn rondgang moest controleren werd een sleutelkastje geplaatst, voorzien van een doorlopend genummerde markeersleutel. Deze sleutel was aan een ketting bevestigd en met een schroef in het kastje vastgemaakt. Wanneer de bewaker zijn ronde liep, opende hij het sleutelkastje met behulp van een kastsleutel die op het slot van alle sleutelkasten paste. Hij nam de markeersleutel uit het kastje en stak deze in zijn prikklok. Op deze manier kon de rondetijd van de bewaker nagetrokken worden. Dit kastje is geel met vooraan een zwarte '4'.