Deze klep werd gebruikt om de druk van het hoofdreservoir (perslucht) op peil te houden. Het onderbrak de stoomtoevoer naar de compressor wanneer het hoofdreservoir van de locomotief de werkdruk bereikte (9 bar). Wanneer de druk daalde door afname van perslucht (bv: bij remming), stelde deze klep de compressor opnieuw in werking om zo het hoofdreservoir terug naar de maximale druk te brengen.