Met deze kraan kon de machinist de remmen van de trein lossen of aanzetten. Op de stoomlocomotief was een stoompomp gemonteerd die een hoofdreservoir met lucht vulde. Uit dit reservoir vertrok een leiding waarop de remcilinders van de rijtuigen waren aangesloten. Door het openen van de kraan verspreidde de samengeperste lucht zich in deze cilinders en kwam de trein tot stilstand.