Deze stoomlocomotief was oorspronkelijk eigendom van de Belgische Staatsspoorwegen onder het nummer 986 (type 29 C Bourbonnais). Ze werd in 1926 overgekocht door de 'Chemin de fer de Gand à Terneuzen', met als nieuw identificatienummer 5. We zien de locomotief aan het perron in Gent-Sint-Pieters. Achter de locomotief is een pakwagen te zien. Verder hebben we zicht op een aantal ex-Pruisische rijtuigen. Ook is een lantaarnpaal te zien.
2020-12-0210:19:03Train World HeritageBeste Vincent, het zou inderdaad logischer zijn omgekeerd, de Belgische Staatsspoorwegen en NMBS namen vaak locomotieven over van de privémaatschappijen die zij opkochten. Toch gebeurde het in enkele gevallen ook omgekeerd. Hier wat meer uitleg:
In 1926 werd stoomlocomotief 986 (type 29 C Bourbonnais) door de Belgische Staat afgestaan aan 'la Compagnie de Gand à Terneuzen' (GT).
Op 1 april 1930 nam de NMBS voor de Belgische Staat het Belgisch gedeelte van de spoorlijn Gent - Terneuzen over samen met 18 locomotieven. Hiervan werden er 14 verschroot, waaronder locomotief nummer 5. De resterende locomotieven (type 30 C Bourbonnais) werden doorverkocht aan 'la Société du chemin de fer international de Malines à Terneuzen' (MT).
Zie Phil Dambly 'Vapeur en Belgique Tome II' p. 168 en 170.
2020-11-1808:58:33Vincent VanhoutteZou het kunnen dat er een foutje in de beschrijving is geslopen? Het is namelijk zo dat de NMBS in 1926 werd opgericht. Het zou me dus logischer lijken als NMBS de locomotief overnam van de maatschappij Gent-Terneuzen.
In 1926 werd stoomlocomotief 986 (type 29 C Bourbonnais) door de Belgische Staat afgestaan aan 'la Compagnie de Gand à Terneuzen' (GT).
Op 1 april 1930 nam de NMBS voor de Belgische Staat het Belgisch gedeelte van de spoorlijn Gent - Terneuzen over samen met 18 locomotieven. Hiervan werden er 14 verschroot, waaronder locomotief nummer 5. De resterende locomotieven (type 30 C Bourbonnais) werden doorverkocht aan 'la Société du chemin de fer international de Malines à Terneuzen' (MT).
Zie Phil Dambly 'Vapeur en Belgique Tome II' p. 168 en 170.